Dit is een verhaal over familie Verberne uit Den Helder die tijdens het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog in de Wieringermeer toevlucht zocht.

Een verhaal in 5 delen, geschreven door B.E.N. Verberne, 1987 ©

Eventuele reacties, via e-mail: verberne534@gmail.com     

boerderij “De Eerste”, gebouwd in 1931 was volgens het Regionaal Archief in Alkmaar inderdaad de eerste boerderij die in de Wieringermeer gebouwd werd. De foto dateert van april 1969, maar de situatie is nog hetzelfde als in 1944. Het middendeel van de grote schuur is voor de opslag van graan, links en rechts daarvan (met vlakkere dakhelling) zijn koeienstallen.

 

 

 

 

 

 

 

De bevolking van Den Helder waar ik in 1936 geboren ben en waar ik in 1944 woonde, was in dat jaar al drastisch gedecimeerd doordat mensen in het begin van de oorlog waren gevlucht voor de zware bombardementen, een ander deel was noodgedwongen vertrokken omdat ze hun huis moesten ontruimen in verband met de voorgenomen grootschalige afbraak zoals bij mijn grootvader en vele anderen gebeurde. Toen kwam in augustus 1944 het bevel, dat iedereen die niet strikt nodig was voor de Duitse oorlogsinspanningen de stad diende te verlaten. Dat betrof ook ons gezin. Een bestemming werd gevonden op een boerderij in de Wieringermeer, waar mijn zuster in die zomer een kamp had gehad van de NJN (Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie) en een van de boerenzoons wilde ons wel vervoeren met paard en wagen. De hele onderneming liep echter flinke vertraging op omdat een van de luchtbanden van de wagen lek bleek en het was in die ontvolkte stad moeilijk om iemand te vinden die de band kon plakken. Het paard was natuurlijk uitgespannen en werd door de steeg naast het huis naar het plaatsje er achter gebracht. Wat is zo’n paard dan groot! Uiteindelijk was de band geplakt en de reis naar de Wieringermeer kon beginnen. Het was heel laat en in ieder geval donker voor wij met een wagen vol beddengoed, een kacheltje, kookspullen en wat verder strikt nodig was de boerderij aan de Schelpenbolweg in Slootdorp bereikten, want het was toch ruim 26 km en een paard loopt niet zo snel.

De koeienstallen stonden leeg. Weliswaar was Branderhorst oorspronkelijk ook veehouder (hij was vanuit het land van Heusden en Altena met een binnenschip vol koeien in de Wieringermeer gekomen, maar de koeien gingen geleidelijk allemaal dood. Waarom weet ik niet, misschien konden ze niet aarden, maar in ieder geval kwamen de stallen leeg te staan en konden wij ons in de zuidelijk stal (zichtbaar op de linker foto boven) inrichten.

We hadden in het begin nog geen kachel, want het was nog zomer, maar toen de herfst intrad werd het er erg kil met al dat beton en werd er dus een kachel geïnstalleerd, waarvan de pijp door een raampje werd gestoken. Maar in het begin zaten we dus in een ruimte waar de stamslabonen aan de muur te drogen hingen om zaad te leveren voor het volgende jaar.

Op dinsdag 5 september sloeg de paniek toe bij de Nederlanders die lid waren van de NSB of anderszins samenwerkten met de bezetter. Dus deze dag heette voortaan “Dolle Dinsdag”. Ik geloof niet, dat we daar iets van gemerkt hebben, maar kort daarna op 17 september gingen de spoorwegen in staking en dat betekende ook dat het kolenvervoer naar de centrales stopte en daarmee kwam de elektriciteitsvoorziening ook tot een eind en moesten we overschakelen op een olielamp (maar petroleum was niet meer te krijgen dus heel zuinig zijn met wat we nog hadden, maar raapolie kon je ook gebruiken). De elektrische naaimachine deed het natuurlijk ook niet meer, maar ooit had mijn vader er een motortje aan laten zetten met een snaar voor de aandrijving maar het oorspronkelijke slingertje had hij gelukkig bewaard, dus moeder kon er mee verder. Voor haar was de naaimachine een onontbeerlijk apparaat, want er moest veel versteld en vermaakt worden.
Ergens in de herfst verscheen de dorsploeg, een fenomeen dat nu niet meer bestaat. Die ploeg bestond uit een dorskast, een pakkenpers en een machine die het geheel kan aandrijven door middel van een aandrijfriem die van de poelie op de aandrijfmachine naar de poelie op de dorskast loopt. Als aandrijfmachine kon een tractor worden gebruikt, maar omdat er geen motorbrandstof meer te krijgen was, werd deze dorskast aangedreven door een mobiele stoommachine, een locomobiel die gestookt werd op turf. Het dorsen was natuurlijk een spannende gebeurtenis met veel vreemde mannen op het erf waarvan de ploegbaas witbrood at, een ongekend iets in een tijd dat het brood dat je op je bonnen kon krijgen in ons gezin al na een dag op was en bij gebrek aan gist de substantie van klei had.

aan de maaltijd, foto’s gemaakt in de vroege herfst 1944

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De dorskast zelf is een ingenieus apparaat waar bovenin de bossen graan verdwijnen nadat een mannetje daar het touw van de bossen heeft los gesneden. Dan worden daarbinnen de korrels mechanisch uit de halmen geklopt en van het stro en kaf gescheiden. De korrels doorlopen een heel stelsel van zeven die allemaal aangedreven worden door kleine drijfriemen en het graan eindigt onderin en achteraan de dorskast in juten zakken. Het kaf wordt door een pijp op een hoop geblazen en het stro wordt naar de pakkenpers geleid waar met een zgn. paardenkop het stro tot een massieve massa wordt gestampt en na het bereiken van een vaste afmeting wordt het pak rondom voorzien van ijzerdraad. Het pak wordt vervolgens opgestapeld op een grote klamp.

Dorsen (locatie links onbekend) en onder  in Midwolda Gr in 1934 (onder); foto’s van internet

Die stropakken kwamen buitengewoon goed van pas voor ons, want daarmee werden drie muren gebouwd, waarmee twee ruimtes werden afgescheiden, één ruimte om te slapen en één ruimte als dagverblijf waar werd gekookt en gegeten. Omdat die ruimtes ook nog toegankelijk moesten zijn werden deuropeningen uitgespaard die later voorzien werden van een gordijn tegen de tocht. Om het allemaal “pas”te maken konden niet steeds stropakken met de standaardmaat worden gebruikt, maar mijn jongste Paul maakte echter een deal met de ploegbaas zodat sommige pakken met een afwijkende maat werden gemaakt om de stromuren tussen de muren van de stal te laten passen. Toen werd het wonen wel een stuk prettiger.
We werden in onze bewegingen in de stal nogal gehinderd door de ongelijke vloer: waar de koeien hoorden te staan was het hoger dan het looppad achter de koeien langs en daartussen was de grup waar je steeds overheen moest stappen. Moeder is daar een keer ernstig gevallen, want ze stapte mis en haar scheenbenen waren bont en blauw. Aan het hoofdeinde van de koeien was ook weer een looppad en voor de koeien langs een betonnen voergoot met opstaande randen. Maar wat het meest hinderlijk was, waren de ijzeren beugels die telkens 2 koeienplaatsen van elkaar scheidden en dus op korte afstand van elkaar stonden, maar vader mocht één beugel wegzagen, zodat we de ruimte kregen van 4 koeien. Dat scheelde veel.

 

vervolg, ga naar deel twee