In het archief van het Genootschap worden tientallen ooggetuigenverslagen bewaard van de gebeurtenissen op en rond 17 april 1945, de dag dat de nog jonge polder opnieuw onder water werd gezet. Mevrouw van Andel – Blijdorp (1915 – 2015) was een van die getuigen, op dat moment was zij 30 jaar, boerin, weduwe en moeder van 5 kinderen. Jaren na de oorlog heeft zij haar herinneringen aan deze dagen op papier gezet en toestemming gegeven haar verhaal te publiceren. 

 

De buren aan de Kolhornerweg fietsten naar elkaar toe want er waren geruchten dat de dijk opgeblazen zou worden. Maar dat bestond toch  niet, dat zou gekkenwerk zijn, zou werd er gepraat. Wat voor belang hadden de Duitsers er nog bij dat te doen? Toch was er onrust. Er was een evacuatieplan. Als de nood aan de man kwam moest men zich vervoegen bij ons districtshoofd L. Haverkamp die instructies had voor een eventuele evacuatie. Maar de boerderij van Haverkamp was juist de polder in en van de dijk af; er was het gevoel dat je wel gek zou zijn om het water tegemoet te rijden. Als het water komt gaan we boven wonen, zo dacht men; buiten de polder loop je de Duitsers in de armen, dus beter om op eigen erf te blijven. Voor alle zekerheid werd besloten om wel het vee en landbouwmateriaal over de dijk te brengen. Je wist tenslotte maar nooit. Hein Baas, onze medewerker, laadde op die 17 april zijn huisraad op een boerenwagen en ging naar een adres in Barsingerhorn. Een halve dag later kwam de eerste landbouwwagens met huisraad voorbij, richting Kolhorn.

Wij brachten de meubels van de benedenverdieping naar boven; en we gingen rustig slapen na een drukke dag. ’s Nachts een vreemd geluid op het slaapkamerraam. Een herhaald getik, nog eens, nog eens. Het was ongeveer 5 uur in de morgen van 18 april. Buurman Dieleman stond in de tuin en gooide steentjes tegen het raam. Het raam opengedraaid. Buurman riep: ‘De dijk is door, het water komt!’ In een mum van tijd waren we buiten. En ja hoor, het water in de Westfriese vaart was al een halve meter gestegen. Het was bittere ernst. 

Toen het water echt kwam zocht ieder op eigen gelegenheid een goed heenkomen. Onze boerderij, Kolhornerweg 8 was eind van de oorlog een kleine nederzetting; geheel zelfverzorgend. Ons gezin zoals het toen leefde bestond uit vier volwassenen en acht kinderen, waarvan drie Amsterdammertjes. In de schuur bivakkeerden evacués uit Zeeland (Walcheren stond onder water) die meenden hier  juist veilig te zijn. In de tocht (brede sloot) naast het land lag een koolschuit verborgen. Deze schuit was het onderkomen van een ‘KNOKploeg’ (van het verzet). Deze schuit mochten we gebruiken als een eventuele reddingsboot. Hij werd opgehaald en naar huis gevaren. Al gauw bleek dat het met de kinderen levensgevaarlijk was op een open schuit; alsnog werd besloten dat moeder en kinderen naar Kolhorn zouden gaan. 

Het water stroomde inmiddels over de weg. Op blote voeten, kousen en schoenen in de kinderwagen bij Gabe werd naar de Groetweg, naar de rand van de polder gewandeld. Onderweg nog even buurvrouw Dieleman gefeliciteerd met haar verjaardag en tot ziens gewenst. Verschrikkelijk; je zag het water over het land komen. Het koolzaad bloeide, de prunus stond in volle bloei en de aardappelen net in of net boven de grond. Alles weg. En dat terwijl er zo een gebrek aan eten was.

Net buiten de polder, bij de Schagerbrug, had de familie Hoeksema onderdak gevonden. Daar kregen we wat te drinken, konden even uitrusten en een potje huilen. Maar we moesten verder. Bij de familie Reyntjes werd ons onderdak aangeboden voor de eerste opvang. In Kolhorn, op de Havenkade viel m’n oog op de poterbewaarplaats van Waard en Groet. Dat leek me wel wat voor een tijdelijke behuizing. Na wat vragen kwam ik te weten dat ik naar het gemeentehuis in Winkel moest om toestemming te vragen bij een van de bestuursleden, loco-burgemeester Ab Schenk. Zo gezegd, zo gedaan. Op een geleende fiets naar Winkel. Daar aangekomen kom ik in de gang van het gemeentehuis m’n buurman Klaas Schenk tegen. Gelukkig! Een bekende! Aan hem vertelde ik de reden van mijn bezoek, namelijk toestemming vragen om met mijn gezin in de ‘glazen schuur’ op Kolhorn te trekken. Klaas zijn antwoord was: ‘Ik ga naar mijn broer om het te bepraten.’ Gelukkig kreeg ik toestemming om er tijdelijk te wonen.

De huisgenoten waren nog op Kolhornerweg 8. Zij hadden het huisraad in de schuit geladen en wachtten tot het water hoog genoeg was om varende, met de vlaggenstok als boom, naar Kolhorn te komen. Na drie dagen was het zover. De boot was aangekomen bij de Groetweg. Daar werd het huisraad op wagens geladen en naar de glazen woning gebracht. De familie Dieleman ging ook een helft bewonen, de poterbakjes vormden de afscheiding. Met de meegenomen gordijnen werden kamertje geïmproviseerd. Het was behelpen maar je had een dak boven het hoofd. Verder geen licht, geen stromend water en koken op een houtkacheltje. Het was met de kippen op stok. Zo naderde de bevrijding op 5 mei. Van huis en haard verdreven maar met de hoop dat het toch weer goed zou komen.

J.N. van Andel-Blijdorp